Het was 21.30 uur, pikkedonker en ik liep met 9 vrouwen van verschillende generaties uit heel Nederland naar de vuurtoren van Vlieland. We hadden zaklampen en een grote lantaarn bij ons, wat maar goed ook was – de grond stond bol van de boomwortels.
Dit was het begin van ons retraiteweekend met elkaar. Ik kende alleen één van de organisatoren, mijn yoga-juf, bij wie ik elke maandagavond een les volg. Ieder van ons gunde zichzelf een paar dagen in stilte op dit prachtige eiland om dichter bij zichzelf te komen. Het weekend begonnen we, na een voedzame maaltijd en het uitpakken van onze koffers, met een prachtige avondwandeling. Deze ging van start dicht bij ons hotel waar je via het bos naar een trap omhoog richting de duinen loopt, waar op elke tree een potje met een kaarsje was geplaatst. Het leek wel een huwelijksaanzoek. Wat voelden wij ons speciaal!
Na een aantal oh’s en ah’s liepen we één voor één omhoog tot we bovenaan stonden en het licht van de vuurtoren zagen schijnen. We roken de zilte lucht en hoorden de zee ruisen in de harde wind en liepen door naar de vuurtoren. Voor sommigen voelde het als thuiskomen doordat onze zintuigen geprikkeld werden en dit herinneringen opriep.
We mochten een intentiekaart pakken, die we bekeken bij het licht van de lantaarn en weer in onze jaszakken stopten. De oude vuurtorenwachter stond ons op te wachten. Speciaal voor ons was hij daar op dit late tijdstip om ons de vuurtoren te laten beklimmen. Eenmaal bovenaan in de toren – sommigen vonden dit best spannend vanwege hoogtevrees – keken we onze ogen uit. Er stond windkracht 6, we voelden de harde wind door onze haren waaien en hielden ons vast aan de rand. De lichtstraal van de vuurtoren scheen tot ver over zee, het dorpje aan de voet van de vuurtoren werd verlicht en ook de mooie bomen er omheen. We konden Terschelling zien liggen en zagen het licht van de Brandaris. In het hokje stond de vuurtorenwachter ons op te wachten, klaar om verhalen te vertellen. Een karakteristieke kop met sluik halflang wit haar, een snor en ruwe huid, grote stevige werkhanden met zegelringen en enorme pretogen. Of, zoals ik dan over mijn kinderen wel eens zeg: een boevenkop! Gekleed in een blauwe schippersjas met dubbele knoopsluiting, een spijkerbroek, stevige zwarte schoenen en om zijn hals twee zilveren schakelkettingen. Ik kon ruiken en horen dat hij een stevige roker was. Ik moest denken aan het boek ‘Lampje’ van Annet Schaap en de lucifers die vroeger gebruikt werden om het licht van een vuurtoren te ontsteken. Alles gaat nu geautomatiseerd vertelde hij, en ook op de schepen zijn ze veel minder afhankelijk van het licht van de vuurtoren. Toch blijven ze, want als de techniek je in de steek laat heb je altijd nog het licht van de vuurtorens.
Nadat we ons verzameld hadden in het hokje, dat heen en weer wiegde in de wind, keek de man ons aandachtig aan, nam een teug adem, ging vertellen en was niet meer te stoppen. We hingen aan de lippen van deze man. En ergens was het ook wel griezelig wat hij vertelde, over de avonturen die hij beleefd had als vuurtorenwachter, wat hij gezien had als jutter op het eiland; hij trof op het strand schatten en gruwelijkheden aan. Denk aan aangespoelde lichamen waarvan een hoofd eraf rolde, dat hij vervolgens opstuurde voor DNA-onderzoek, en dan bleek dat hij een gezin geholpen had om het stoffelijk overschot van een vermiste zeevaarder terug te vinden. Maar, dat was niet alles, zei hij. ‘Ik vond ook weleens een romp waarvan de ledematen er door de deining waren afgesleten.’ Van de lichamen ging hij over op andere vondsten. Hij had ook heel wat sloffen sigaretten gevonden. Een deel gaf hij aan de politie. Maar, een deel begroef hij in de grond. Trots vertelde hij: ‘mijn dochter heeft er twee jaar van kunnen roken’. Wisten wij trouwens dat de Vlielanders de Terschellingers ook wel vingerbijters noemen? Om bijvoorbeeld een waardevolle ring te pakken te krijgen van een dode, deinsden ze er niet voor terug om de vingers daarvan af te bijten. Overigens was wel de regel dat ze het lichaam daarna respectvol zouden begraven.
Intussen werd het steeds later en we mompelden dat er niet te veel griezelige verhalen bij moesten komen, wilden we nog lekker kunnen slapen. En we moesten nog terug naar ons hotel wandelen in het pikkedonker met die verhalen in ons hoofd. We namen afscheid van deze markante man. We raadden hem aan zijn verhalen te bundelen in een boek en dat dit zeker goed gelezen zou worden! Dat vond hij niet zo nodig. ‘Ach ik heb nog wat knipsels bewaard en mijn kinderen kennen de verhalen wel.’
In stilte liepen we terug, waarschuwden elkaar voor elke boomwortel die we zagen. Attendeerden elkaar op een specht, stonden dan helemaal stil te luisteren. Het geluid van de zee ebde weg en de zilte lucht maakte plaats voor de geur van het bos.
