Warm aangekleed stappen we op de blauwe elektrische tandem. Eerst met grote en kleine zus; grote zus brengen we naar school en dan gaan we verder met z’n tweetjes, op weg naar de buitenlocatie van de kleuters. Dit is voor ons zo’n 20 minuten fietsen. Elke maandag hebben ze daar een buitendag met een doorgewinterde kleuterjuf. Ze maken een lange wandeling, doen spelletjes, bouwen hutten, leren gooien met de bal of touwtjespringen. Ze leven met de seizoenen, gaan kijken naar lammetjes bij de boer of eten bij een vuurtje de appelmoes van juf. In de zomer picknicken ze in het gras, maar vooral: eindeloos spelen met modder! Aan het einde van zo’n dag, die eindigt om half twee, omdat ze bekaf zijn… haal ik een soort gepaneerde schnitzel op. Van top tot teen zit ze onder de modder en kan rechtstreeks onder de douche. Hoe waterdicht haar laarzen en broek ook zouden zijn, ze presteert het om alles nat te krijgen. Maar dat maakt mij niks uit, haar ook niet trouwens. Al vanaf het moment dat ze kon kruipen vond ze het heerlijk om vies te worden, ging ze er vol in en zette ze het op de peuterspeelzaal op een huilen als ze weer naar binnen moest. De andere peuters stonden al lang te piepen omdat ze de regen niet meer leuk vonden, maar zij vond dat het allerleukste, klooien met water en zand. Deze buitendag is haar dus op het lijf geschreven!
Vandaag is het fris en moeten we voor het eerst weer een muts op ons hoofd. ‘Mam, wil je mijn muts wat verder over mijn oren trekken?’ En: ‘mijn neus is een beetje koud.’ Ik haal ook mijn neus op, voel dat hij begint te lopen van de kou. We fietsen langs het spoor, waar ik de trein zie vertrekken naar Apeldoorn. ‘Zit papa in die trein?’ Langs de supermarkt walmt de geur van versgebakken brood. ‘Ruik je dat? Lekker hè?!’ Bij het stoplicht draait ze zich om en lacht. Ze wil iets vertellen, maar ik versta het niet want het stoplicht springt net op groen. ‘Wat zei je?’ ‘Ik rook het brood!’ We trappen door, richting de brug. Trappen wat harder omhoog en zij trapt fanatiek mee. ‘Mama kijk daar, een hele grote boot!’ We steken de IJssel over en zien de dauw boven het water, vogels in de lucht een duikvlucht maken en rakelings langs het water vliegen. ‘Wat zeg je schat? Ik kan je niet verstaan, wil je wat harder praten?’ ‘De scooter, waarom is die op de weg bij de auto’s’? Net als ik het wil uitleggen zegt ze: ‘Hé, ik zie de maan!’ ‘Huh? Maar het is toch niet meer nacht?’
De maan, die langzaam steeds verder verdwijnt en plaatsmaakt voor de zon. De zon die prachtige schaduwen maakt van ons, die we proberen te volgen. Aan de zijkant, voorkant en achter ons. We maken er een spel van: wie spot het eerst onze schaduw. ‘Kijk, daar is onze schaduw mama!’
We fietsen langs een weiland met een dijkje ernaast en de opkomende zon die ons verwarmt. We tellen de paarden in de wei en kijken of we een haas spotten. Dan moeten we een steil hellinkje op, tot we weer op de dijk fietsen, waar we de wind hard langs ons heen voelen waaien. ‘Doortrappen schat, dan zijn we gauw van de dijk af.’ ‘Heb je er zin in schat?’ ‘Ja, heel erg! Ik ga weer een modderbaan maken en dan glijden!’
We slaan de laatste weg in, vertragen wat, hobbelend over modder en stenen naar het huisje van klei waar ik net een andere ouder vandaan zie komen lopen. ‘Goedemorgen! Wat hebben ze weer een geluk met het weer, of niet?!’ ‘Nou, je zou er zelf wel een dagje willen blijven toch?’ We stappen af, ik pak haar tas uit de fietsmand en we lopen naar het huisje. De deur gaat open, de juf zit op haar stoel, met daaromheen al aardig wat klasgenootjes op de bankjes. ‘Goedemorgen juf!’ Iedereen heeft regenlaarzen en een regenpak aan, klaar voor deze dag! Ze geeft de juf een hand, die haar handje warm wrijft. ‘Heb je weer lekker gefietst, lieverd?’ Ze glimlacht verlegen naar juf en zoekt een plekje tussen haar vriendjes in. De volgende ouder komt binnen met zijn kleuter, ik zwaai nog even ‘tot vanmiddag!’ en loop weer naar de fiets. De zon is feller gaan schijnen en ik doe mijn muts in mijn jaszak. Ik heb zin in het ritje terug en sluit even mijn ogen als ik onderaan het dijkje rijd en de zon op mijn wangen voel schijnen.
Volgend jaar gaat ze naar groep 3, denk ik… En dan is dit wekelijkse momentje op de fiets voorbij. Wat geniet ik van haar blik op de wereld, die ze telkens weer met mij deelt. De verwondering voor alle natuurverschijnselen, die mij dankzij haar ook weer veel meer opvallen. Alles benoemen en willen begrijpen, of gewoon iets heel erg mooi vinden. Nog drie seizoenen en dan is ook mijn jongste kind geen kleuter meer.
Eén winter, lente en zomer. Nog 30 maandagen…
